Etappe 1

NIEW

Vanaf de St. Christoffelkathedraal loopt de route met een lus door Roermond, om na het verlaten van de stad en het kruisen van de Roer in het zacht glooiende landschap van Midden-Limburg te geraken. Via Sint Odiliënberg en de gehuchten Reutje en Putbroek gaan we richting Duitsland. Bossen en open land wisselen elkaar af op dit traject dat globaal de richting volgt van de oude Heirweg Aken – Xanten. Bij Brüggelchen wordt de Duitse grens gepasseerd en komen we enkele kilometers verder door het oude stadje Waldfeucht. Na Waldfeucht wordt over veldwegen weer de grens gepasseerd en gaat het verder naar Koningsbosch, het eindpunt van deze etappe

Pelgrimssporen

Al in 1357 kende Roermond een Jacobusbroederschap die betaalde voor het lezen van missen aan het Jacobusaltaar in de H. Geestkerk. Deze kerk, gebouwd in de 13de eeuw werd in 1559 de eerste kathedraal van het bisdom Roermond en er werd waarschijnlijk vanaf ca. 1600 de armreliek van de H. Jacobus bewaard, die door aartshertog Albert van Oostenrijk vanuit Spanje was meegebracht. Later, toen de Christoffelkerk in 1661 kathedraal werd, zal de relikwie zijn overgebracht. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog verhuisde de relikwie naar de nog nieuwe St-Jacobus de Meerderekerk (het Witte Kerkje) in de Voorstad, vanwaar ze in 1988 weer terugkeerde naar de Christoffelkathedraal. Daar is ze in 1999 op haar huidige locatie in de Jacobuskapel geplaatst.
Ook de Voorstad kent een lange traditie van Jacobusverering. Zo was er al vanaf de 16de eeuw een aan St-Jacob gewijde kapel. Het pand aan de Voorstad Sint-Jacob waar nu de galerie Het Achterhuis is gevestigd dateert uit ca. 1600. Oorspronkelijk was het een herberg die mogelijk ook diende als refugium voor pelgrims op weg naar Santiago de Compostella.
In 1802 vond er in de Munsterkerk een opleving plaats van de verering van de H. Bernardus, stuwende kracht van de cisterciënzerorde die tijdens zijn leven begin 12de eeuw was opgericht. De Munsterabdij was al door de Fransen gesloten en nu werd er een 16de-eeuws beeld van Bernardus, gemaakt door de Meester van Elsloo opgesteld in de kerk. Dat beeld kwam uit het opgeheven klooster Dalheim (D), en bracht een jaarlijkse bedevaart vanuit Duitse grensparochies op gang, die voortduurde tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vanuit de Munsterkerk vond in de late middeleeuwen jaarlijks een ommegang door Roermond plaats, een processie waarbij een Onze Lieve Vrouwebeeld door de stad werd gedragen. Deze cultus van O.L. Vrouw in Roermond kwam op gang nadat ridder Herman van Glimbach rond 1225 genas van een verlamming na een smeekbedevaart naar onder meer de Onze Lieve Vrouwe Munster.
Een andere Mariabedevaart kwam op gang naar de Kapel in ’t Zand na de vondst van een Mariabeeldje begin 15de eeuw, waaraan gebedsverhoringen werden toegeschreven. Sinds de vestiging van de paters Redemptoristen in een klooster naast de kapel in 1863, groeide deze bedevaart uit tot een van de drukstbezochte van Nederland. Onder de bezoekers zijn er sinti’s uit vele Europese landen die naar Roermond trekken voor de bekende Sinti Bedevaart naar de Kapel in ’t Zand, welke sinds 1982 jaarlijks in de maand juli plaatsvindt.
Toen de parochiekerk van Sint Odiliënberg in 1686 onder het patronaat van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus werd gesteld vonden er enkele wonderbaarlijke genezingen plaats. Dat bracht een bedevaart op gang die enkele hoogtepunten kende, zoals aan het einde van de 19de eeuw. Destijds kwamen er processies uit omliggende plaatsen, die ‘jubelend langs de oevers der Roer door velden en beemden het loflied op de drie heiligen lieten weergallen’, zoals de plaatselijke krant in 1886 berichtte. Behalve de drie patroonheiligen werden ook St.-Servaas en de H. Odilia van Keulen vereerd in Sint Odiliënberg, de laatste zelfs tot op de dag van vandaag. De bezoekers kunnen een flesje Odiliawater meenemen, waaraan geneeskrachtige werking tegen oogziekten wordt toegeschreven.
Ten tijde van de bouw van de 9de-eeuwse voorganger van de St.-Lambertuskerk in Waldfeucht was de H. Lambertus, bisschop te Maastricht in de 7de eeuw, een van de meest vereerde heiligen binnen het Karolingisch vorstendom. Er zullen dan ook zoals in de hele streek gebruikelijk, veel bedevaartgangers op af zijn gekomen, vooral rond zijn feestdag. Bekend is het zogenaamde Lambertuszingen op 17 september, aan de vooravond van Lambertusdag, waarbij door jong en oud uit volle borst wordt gezongen.
In 1864 kreeg de nog jonge parochie Koningsbosch op verzoek van haar eerste pastoor, pastoor Kelleners, relieken van de H. Gotthardus, gezonden door de bisschop van Hildesheim. Al spoedig ontstond er een grote toestroom van bedevaartgangers uit binnen- en buitenland. Zozeer zelfs dat noch de oude schuurkerk, noch de nieuwe parochiekerk de pelgrims konden opvangen; de preekstoel werd daarom in de open lucht opgesteld. Er worden nog steeds kaarsen ontstoken bij de Gottharduskapel. Pastoor Kelleners had eveneens grote verering voor de H. Antonius van Padua. Sinds de stichting van de parochie in 1861 vonden jaarlijks de negen dinsdagen van Antonius plaats, die eindigden bij de feestdag van Antonius op 13 juni. Tot aan de Eerste Wereldoorlog kwamen hier veel bezoekers op af.

Bezienswaardigheden onderweg

St.-Christoffelkathedraal – Roermond
Bij het naderen van de kathedraal wordt het oog al van ver getroffen door de kerktoren met daar bovenop het vergulde beeld van St. Christoffel, ook wel ‘Sjtuf’ genoemd in het dialect, die het kindje Jezus op zijn schouder draagt. Christoffel of Christophoros (Christusdrager) behoort tot de Veertien Noodhelpers die in tijden van rampspoed worden aangeroepen. Zijn naamdag valt sinds het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) op 24 juli, een dag eerder dan voorheen, toen zijn naamdag samenviel met die van Jacobus op 25 juli. Later is hij afgevoerd van de heiligenkalender en gedegradeerd tot plaatselijke heilige. St.-Christoffel is ook bekend als beschermheilige van de reizigers en daarmee ook van de pelgrims. Binnen in de kathedraal komen we de H. Christoffel weer tegen als een 16de-eeuwse houtsculptuur, ook weer met het kindje Jezus op zijn schouder. Gesteund door een knoestige tak waadt de reus zo met grote stappen door de golven van de rivier. In sommige kerken is hij afgebeeld op de wand bij de uitgang, zodat de gelovigen bij het verlaten van de kerk ermee oog in oog komen te staan. Vanouds gold er immers: ‘Op de dag dat je het gezicht van Christoffel aanschouwt, zul je zeker geen kwade dood sterven.’
De St.-Christoffelkathedraal is een driebeukige hallenkerk met dwarsschip in de stijl van de Neder-Rijnse gotiek. De bouw begon in 1410 nadat de vorige parochiekerk buiten de nieuw aangelegde stadsmuur was komen te liggen. Vanaf 1661 is zij met een onderbreking van 1801 tot 1853 de bisschopskerk van het in 1559 opgerichte en in 1853 weer opnieuw opgerichte bisdom Roermond, waarmee ze het kerkelijk middelpunt vormt van de provincie Limburg.
Er bevindt zich een aantal bijzondere kunstwerken in de kathedraal, waarvan het 13de-eeuwse Dalheimer Kruis, waaraan ook wonderen worden toegerekend, het belangrijkste is. Dit is een houten gaffelkruis dat door de cisterciënzerzusters uit het Duitse Dalheim werd meegenomen toen hun klooster door de Franse bezetters in 1804 werd gesloten in het kader van de secularisatie. Opvallend tussen alle historische voorwerpen is het moderne hoofdaltaar uit 1961, dat samen met de bisschopszetel en een aantal andere interieurstukken uit de kunstwerkplaats van Leo Brom in Utrecht komt. Links van het hoofdaltaar staat het sacramentsaltaar uit 1593 en rechts ervan het Maria-altaar uit 1890. In het Sacramentskoor en in het Mariakoor hangen nieuwe gebrandschilderde vensters, ontworpen door Diego Semprun Nicolas.
De belangrijkste relikwie van apostel Jacobus de Meerdere buiten Santiago de Compostella bevindt zich hier, gevat in een reliekhouder, in een nis in de buitenmuur van de Jacobuskapel. Door een hagioscoop is deze armreliekhouder ook van buiten de kerk zichtbaar. De armreliekhouder bevat een rechter onderarmbeen van de apostel en heeft het uiterlijk van een arm met een hand die een hakbijl vasthoudt. Niet duidelijk is of de maker hiermee uitdrukking heeft gegeven aan de eertijdse verering van Jacobus in Spanje als ‘matamoros’ (morendoder): zijn bijstand werd aangeroepen bij de herovering (‘reconquista’) van Spanje op de moslims van 711 tot 1492. Een andere mogelijkheid is dat de reliekhouder oorspronkelijk bedoeld was voor een relikwie van de apostel Matthias. Gewoonlijk wordt het bijl immers in verband gebracht met Matthias, terwijl het attribuut van Jacobus de Meerdere als apostel het zwaard is.
In de Jacobuskapel is een drieluik geplaatst van de Roermondse kunstenaar Albin Windhausen (1863-1946). De drie geschilderde panelen tonen de kruisafname, geflankeerd door stadspatroon Christoffel en apostel Jacobus de Meerdere. De glas-in-loodvensters uit 2004 in de kapel zijn gemaakt door Leo Reichs uit Steyl en tonen passages uit het leven van de apostel. Naast de armreliek hangt de authenticiteitsoorkonde, waarin de echtheid ervan wordt bevestigd. Dat we hier met een relikwie van de ‘ware Jacob’ te maken hebben blijkt ook wel uit het feit dat juist dit rechter onderarmbeen het enige ontbrekende bot is onder de relikwieën in Santiago.

Verder langs de route door Roermond

Roermond kent een lange en bewogen geschiedenis. Ten westen van de Maas zijn in 1963 delen van een altaar en van een bouwwerk uit de Romeinse Tijd opgebaggerd, gemaakt van Nievelsteiner zandsteen. Zoals blijkt uit een inscriptie in het altaar werd hier de Romeinse godin Rura vereerd. Destijds lag deze plek nog ten oosten van de Maas, maar in de Middeleeuwen is bij Roermond de loop van de rivier verlegd. De nederzetting aan de Maas nabij de monding van de Roer ontwikkelde zich begin 13de eeuw snel tot Hanzestad en centrum van de lakenhandel. Een groot aantal kloosters vestigde zich in Roermond, te beginnen met de grafelijke Munsterabdij rond 1220.
In 1547 werd Roermond de hoofdstad van Opper-Gelre, dat destijds behoorde tot de Habsburgse Nederlanden. Willem van Oranje veroverde de stad in 1572, om haar enkele maanden later weer te verlaten, nadat diens soldaten een bloedbad hadden aangericht in het Kartuizerklooster. Don Frederik, ook bekend als de hertog van Alva kon toen zonder verzet zijn intrede doen. In 1632 werd Roermond weer ingenomen door de Republiek, om enkele jaren later weer door de Spanjaarden heroverd te worden. Nadat Opper-Gelre in 1702 werd ingenomen door Franse troepen viel het onder Staats bestuur. Door de Vrede van Utrecht (1713) kwam Roermond in handen van het aartshertogdom Oostenrijk en werd hoofdplaats van Oostenrijks-Gelre.
Onder Keizer Jozef II werd begonnen met de sluiting van kloosters. De laatste van de vele kloosters in de stad werden opgeheven tijdens de Franse bezetting van 1794 tot 1814. Na vanaf 1815 korte tijd deel te hebben uitgemaakt van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en vervolgens van België, maakte het verdrag van Londen (1839) Roermond uiteindelijk een Nederlandse stad. Onder de beroemde zonen en dochters van Roermond bevinden zich de Nederlandse premiers Ruijs de Beerenbrouck, Beel en Cals en het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid van Nederland, Mathilde Haan, gekozen voor de gemeente Roermond in 1919.
De Stenen Brug of Maria Theresiabrug is een hardstenen brug over de Roer uit 1771. Ze verbindt de Voorstad met het centrum van Roermond en werd geschonken door Maria Theresia van Oostenrijk. Aan de Voorstad Sint Jacob ligt tegenover de huisnummers 48-50 een nieuwe St. Jacobuskapel uit 2013. Verderop ligt iets buiten de route de voormalige Sint-Jacobus de Meerderekerk, ofwel het ‘Witte Kerkje’, die van 1940 tot 1998 heeft dienstgedaan als parochiekerk. De clocher-arcade met luidklok roept samen met de witte beschildering zuidelijke associaties op. Nu is het gebouw in gebruik als buurthuis. Schuin tegenover het Witte Kerkje, bij het begin van de St. Jacobsbrug, waarover we de Voorstad weer verlaten, staat het St. Jacobusbeeld van Dolf Wong, dat de apostel uitbeeldt als pelgrim.
Aan de Neerstraat ligt het Huis met de Steenen Trappen, een monumentaal herenhuis uit 1666, dat een mooi voorbeeld is van het Maaslands classicisme. De streng symmetrische voorgevel in rode baksteen met hoekbanden van witte natuursteen wordt bekroond met een fronton. De tijdens de Kulturkampf uit Duitsland verdreven Zusters van het Arme Kind Jezus vestigden zich hier in 1875. Zij lieten in 1888 de naast het herenhuis gelegen neobarokke kapel bouwen, met in de voorgevel een Mariabeeld.
Op het Musterplein ligt de thans oudste kerk van Roermond, de Munsterkerk, of voluit de Onze Lieve Vrouwe Munsterkerk. Zij is een romaanse kruisbasiliek en maakte deel uit van een cisterciënzer vrouwenabdij, gesticht rond 1220 door graaf Gerard III van Gelre, de Munsterabdij.
De klaverbladvormige koorpartij, bestaande uit de halfronde hoofdapsis omgeven door drie eveneens halfronde straalkapellen, vormt het oudste deel van de kerk. Typisch Rijnlandse kenmerken zijn de twee koortorens, de achtkante vieringtoren en de dwerggalerijen in de koorapsis en de transepten. De kruisribgewelven van schip en zijbeuken kondigen al de vroege gotiek aan, waardoor de Munsterkerk ook wel tot de romanogotiek wordt gerekend. Onder de vieringtoren bevindt zich het praalgraf van graaf Gerard III van Gelre en zijn vrouw Margaretha van Brabant.
In het zuidelijke transept kan een getrouwe replica van de Roermondse Passietafel worden bewonderd, een van de oudste Nederlandse schilderijen. Het fragiele origineel bevindt zich in depot van het Rijksmuseum, te kwetsbaar om te exposeren. De Roermondse Passietafel, die in 18 taferelen gebeurtenissen uit het leven van Jezus Christus toont, werd rond 1435 in opdracht van de Munsterabdij geschilderd. De naam van de kunstenaar is niet bekend. In het noordelijke transept hangt een Antwerpse passieretabel uit ca. 1525. Het geopende retabel toont een aantal passiescènes in een vrij conventionele indeling. In gesloten toestand is een typische cisterciënzericonografie te zien met de Mariakroning en de lactatio Bernardi. Dit laatste motief heeft betrekking op de bevochtiging van St.-Bernards’ lippen met Maria’s moedermelk. Deze verschaft hem zijn welbespraaktheid.
In de 19de eeuw werd de Munsterkerk door Pierre Cuypers ingrijpend gerestaureerd, waarbij onder andere het westwerk van twee rijzige hoektorens werd voorzien en het interieur grondig onderhanden werd genomen. Er bestond veel controverse over deze wijzigingen en bij een latere restauratie van 1959 tot 1964 werd het neogotische interieur van Cuypers weer verwijderd, maar de wijzigingen aan het exterieur bleven gehandhaafd.
Op de hoek van de Kapellerpoort en de Pierre Cuypersstraat ligt het Cuypershuis. Een deel van de voormalige ateliers van het architectenbureau kan hier worden bezichtigd. Naast bouwkundige ontwerpen werden er ook interieurstukken vervaardigd, zoals glas-in-loodramen, beeldhouwwerken en meubels. In 1865 verhuisde Pierre Cuypers naar Amsterdam, waar hij naast vele kerkgebouwen ook het rijksmuseum en het centraal station ontwierp.
De huidige Kapel in ’t Zand werd gebouwd in 1895/96 op de plaats van haar voorganger uit de eerste helft van de 15de eeuw. In de kapel bevindt zich een Mariabeeldje, het genadebeeldje genoemd, dat bekend werd om zijn gebedsverhoringen. Daardoor is de kapel naast parochiekerk vanouds ook een belangrijk bedevaartsoord. Van heinde en verre komen bezoekers naar de kapel om er hun zorgen neer te leggen en hun dankbaarheid uit te spreken, waarvan de ruim 7000 votieftegels aan de wanden van de processiegang getuigen. Het genadebeeldje staat in een vleugelaltaar in de Mariakapel, naast de put waarin het begin 15de eeuw gevonden zou zijn. Volgens de legende werd het beeldje gevonden door Wendelinus, een Pools edelman die zijn vaderland had verlaten om als schaapherder God in stille afzondering te kunnen dienen.
De kapel werd ontworpen door Johannes Kayser, die ook zorgde voor het ontwerp van de preekstoel en van het triomfkruis. De schildering van de triomfboog was een geschenk van de Amsterdamse Processie, vandaar het wapen van Amsterdam linksonder. Uit het atelier van Frans Nicolas en Zonen komen de glas-in-loodramen in de westmuur en boven het koor. In 1990/92 werden er 16 gebrandschilderde ramen in het schip geplaatst ter afsluiting van een restauratie. Deze zijn vervaardigd door atelier Flos, naar een ontwerp van Eugène Laudy. Op het dak staat een hoge, slanke dakruiter die in 1924 is toegevoegd als vervanging van de torenspits die in 1921 bij een hevige storm was afgebroken.

Sint Odiliënberg

Meteen bij binnenkomst in St. Odiliënberg loopt het pad onder langs de kerkberg, waarop de basiliek van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, de Onze-Lieve-Vrouwekapel en de Priorij Thabor liggen.
Begin 8ste eeuw schonk Pepijn van Herstal aan drie Angelsaksische monniken, Wiro, Plechelmus en Otgerus de Mons Sancti Petri, ofwel de Petrusberg ten behoeve van hun missioneringswerk in de streken tussen Maas en Rijn. Er verscheen een klooster dat in de 11de of 12de eeuw moet zijn omgezet in een collegiaal kapittel. In die tijd werd de huidige romaanse kruisbasiliek gebouwd, die destijds onder het patrocinium van de H. Petrus stond.
In de 15de eeuw is er weer sprake van een klooster; ditmaal van de Kanonikale Orde van het Heilig Graf. Het kapittel, dat al in 1361 naar Roermond was verhuisd droeg in 1482 het vicariaat van de parochie Sint-Odiliënberg over aan het klooster. De kanunniken bedienden toen ook de parochiekerk totdat de priorij te Sint Odiliënberg door de woelingen van de Tachtigjarige Oorlog in 1639 ophield te bestaan, waarna diocesane priesters van het bisdom Roermond het parochiewerk overnamen. Tijdens de contrareformatie bloeiden kerk en parochie op en werd het Petruspatrocinium in 1686 vervangen door dat van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus. Het altaar in de kerk werd bij die gelegenheid behalve aan deze drie heiligen ook gewijd aan Petrus en Paulus, en aan Odilia.
Ondanks verschillende, vaak ingrijpende restauraties is de romaanse architectuur van de basiliek nog duidelijk zichtbaar. Onder het koor werden resten van een ouder koor uit de vroege middeleeuwen gevonden, met een reliekgraf dat mogelijk is toe te schrijven aan de heiligen Wiro, Plechelmus en Otgerus. In de basiliek staat een beeldje van de H. Odilia van Keulen, maar niet helemaal duidelijk is of Sint Odiliënberg naar deze heilige is vernoemd, of naar Odilia van de Elzas. De eerste vermelding van Odiliënberg (kortweg Berg genoemd) is uit 1297. Daarvóór was er steeds sprake van Petrusberg.
De Onze-Lieve-Vrouwekapel, ook wel Mariakapel genoemd, kent eveneens een lange geschiedenis. Vanaf omstreeks het begin van het kapittel tot in 1680 deed dit gebouw dienst als parochiekerk. Onder dit eenbeukige gebouw werden funderingen aangetroffen uit de 8ste tot 10de eeuw. In de 19de eeuw is er een nieuw oostkoor aangebouwd dat later boven het Maria-altaar werd verfraaid met het zogenaamde Virga Jesse raam, dat de genealogie van de Moeder Gods uitbeeldt. Dit glas-in-loodraam uit 1966 is vervaardigd door de Roermondse glaskunstenaar Joep Nicolas. De uitdrukking Virga Jesse stamt uit de profetieën van Jesaja en duidt erop dat de Maagd Maria een loot aan de (stam)boom van Isaï (Latijn: Jesse), de vader van koning David, was.
Veel van de oude bebouwing, waaronder de kloostergebouwen uit de 15de eeuw heeft de tand des tijds niet doorstaan. Door inspanning van pastoor Willemsen kon een kleine communiteit van kanunnikessen van de Orde van het H. Graf zich in 1888 op de kerkberg vestigen in de toen nog nieuwe pastorie. Toen deze communiteit in 1966 autonomie verwierf nam ze de naam Priorij Thabor aan, verwijzend naar de berg waar Christus vóór zijn lijden voor de ogen van zijn apostelen van gedaante veranderde.

TODO: Matthiaskerk Posterholt

Over oude wegen

In Midden-Limburg en wijde omgeving zijn tal van prehistorische vondsten gedaan, waarvan de oudste uit de oude steentijd stammen. Met de komst van de jonge steentijd, – zo’n 5000 jaar v. Chr. – doen landbouw en veeteelt haar intrede en ontstaan er vooral in de gebieden met een lössbodem permanente vestigingsplaatsen. De noordgrens hiervan passeren we bij Putbroek, waar vondsten zijn gedaan uit de bandkeramische cultuur, die in deze streken het begin van het neolithicum markeert.
De eerste wegenbouwers van enige betekenis waren de Romeinen, wier rijk zich uitstrekte over het hele gebied links van de Rijn. Tijdens deze etappe volgen we enkele stukken van de belangrijke heirbaan Aken – Xanten, die via Heerlen, Tüddern, Waldfeucht, Melick, Kaldenkirchen en Geldern liep.
Het gehucht ’t Reutje is ontstaan als een ontginning van een bosgebied, waarvan de naam ook is afgeleid: rode = ontginning. ’t Reutje wordt al in 1551 vermeld in het erfpachtregister van Huis Montfort, dat hier het cijnsrecht bezat. Voor een woonhuis moest bijvoorbeeld jaarlijks een cijnshoen worden betaald. Het tiendrecht dat zoals toen gebruikelijk aan de kerk toekwam, was in handen van de Roermondse Munsterabdij.
Vlak bij het Reutje ligt kasteel Aerwinkel, een in 1854 door Pierre Cuypers gebouwd groot landhuis. Daarvóór heeft hier waarschijnlijk ooit een hoeve gelegen, want de naam Aerwinkel wordt al vermeld in 1544.
Ongeveer een kilometer voorbij kasteel Aerwinkel komen we op de weg Roskam, die we enkele honderden meters volgen. Hier liep vroeger de oude heirbaan Aken – Xanten. Verderop, tussen Putbroek en Brüggelchen, volgen we weer een stuk van deze heirbaan.
Bij Putbroek komen we langs het ‘Moordkruis van Putbroek’, een calvariegroep die herinnert aan een drama dat zich hier in 1931 heeft afgespeeld. Jachtopziener Van den Elzen en zijn zoon brachten toen drie jonge mannen die op strooptocht waren om het leven. Enkele weken later werd het levenloze lichaam van een vierde persoon gevonden, die al eerder vermist was. Het is geen moordkruis in de ware zin van het woord, want daarbij gaat het om een kruis geplaatst door de dader of diens familie als blijk van respect van de dader voor de slachtoffers. Van den Elzen is echter tot op zijn sterfbed blijven ontkennen iets met de moorden te maken hebben gehad. Zijn zoon, die een ondergeschikte rol in deze misdaad speelde, legde wel een volledige bekentenis af.

Waldfeucht

Tussen het dorp Brüggelchen en Waldfeucht, dat al sinds de 13de eeuw stadsrechten bezit, loopt het pad langs de motte Bollberg, een vlucht- en verdedigingswerk uit de 9de eeuw, ten tijde van de invallen door de Noormannen. Veel van de woonkernen behorend tot de gemeente Waldfeucht bestonden al rond de 6de of 7de eeuw als Frankische nederzettingen. De vruchtbare akkergronden in deze streek vormden in de middeleeuwen de economische grondslag voor Waldfeucht (vroeger Vochte of Vucht = ‘vochtigheid’ geheten), waar zich al spoedig ook handelaren en ambachtslieden vestigden. Rond 1200 kreeg Waltherus, een zoon van Boudewijn van Altena, de plaats als leengoed toebedeeld, waarna de naam Waldvucht/Waldfeucht ontstond. Tijdens het Congres van Wenen in 1815 werd Waldfeucht ingedeeld bij de Pruisische Rijnprovincie, waardoor een door de eeuwen heen gegroeide culturele en economische eenheid vormende regio werd doorsneden.
Na het dempen van de middeleeuwse gracht werd de vrijgekomen ruimte, die als een cirkel rond de oude woonkern ligt, in gebruik genomen als volkstuintjescomplex. Het straatbeeld werd in die tijd gedomineerd door mensen die met de kruiwagen van en naar hun tuintjes liepen. Hieraan hebben de Vuchtenaren hun bijnaam ‘Schuerger’ (= kruiers) te danken. Een bronzen beeld aan de kruising Brabanter Straße – Mühlenweid herinnert hieraan. Bij binnenkomst en het verlaten van het oude centrum wordt een stuk van deze Wallweg gevolgd.
Waar het pad linksaf de Wallweg opdraait ligt rechts het ‘Schößchen’ uit de 17de eeuw, dat nu in gebruik is als gemeentehuis. Op deze plek lag vanaf de 13de/14de eeuw de burcht van de Heren van Waldfeucht.
De St. Lambertuskerk is een laatgotische bakstenen basiliek met een koor dat een markante hoek vormt met het schip. Binnen het schip gaat een Karolingische kerk van vier traveeën uit de 9de eeuw schuil, die in de 11de of 12de eeuw in romaanse stijl werd uitgebreid met twee zijbeuken. Rond 1490 ontstond de huidige kerk door uitbreiding met een groter koor, de westtoren, nieuwe buitenmuren van de twee zijbeuken, nieuwe gewelven en een algehele ommanteling van nog aanwezige oudere delen van het gebouw. Uit deze laatste bouwperiode stammen ook een aantal houtsculpturen, waarvan de H. Lambertus (rond 1510/20) wordt toegeschreven aan de Elsloo-kerngroep. Het crucifix van de triomfkruisgroep op de apostelbalk behoort tot de variant Beek van de Meester van Elsloo.
Na dit uitstapje naar de Duitse kant van de staatsgrens volgen nu weer een aantal kilometers over Nederlands grondgebied

Koningsbosch

De naam ‘Koningsbosch’ wordt op twee verschillende manieren verklaard: enerzijds is er de sage over een schenking van Pepijn van Herstal rond 700 (zie caput ‘De schenking van Pepijn van Herstal’); anderzijds zou de naam duiden op de bezittingen die de Spaanse koning Filips II hier had tijdens de Spaanse overheersing in de 16de eeuw. Het oudste document waarin de naam Koningsbosch wordt vermeld is pas van veel latere datum, namelijk 1761. In die tijd lagen hier slechts enkele boerderijen, waaronder Zwaantjeshof, die naast de boerderijschuur ook een grote tiendschuur had voor het opslaan van de tienden van de oogstopbrengst voor de boeren uit het dichtbijgelegen Saeffelen. Over de ouderdom van Zwaantjeshof bestaat geen zekerheid, maar ze zou gebouwd zijn door een vroegere eigenaar van de gelijknamige boerderij met tiendschuur in Berkelaar, mogelijk nog vóór de Munsterabdij deze in 1287 in bezit kreeg. Beide Zwaantjeshoven toonden zowel bouwkundig als functioneel grote overeenkomst en waren tot aan het einde van de 18de eeuw eigendom van de Roermondse Munsterabdij, waaraan ook de opbrengsten van de tienden toekwamen. In 1797 werd de Munsterabdij door de Fransen opgeheven en kwam de Zwaantjeshof in particuliere handen. Toen in 1861 te Koningsbosch een parochie werd gesticht, aanvankelijk als hulpparochie van Pey, vonden in de oude tiendschuur de kerkdiensten plaats, totdat de bouw van de eerste kerk gereed was. In 1873 werd de tiendschuur door blikseminslag in de as gelegd, waarna op de vrijgekomen plaats een tweede woonhuis werd gebouwd.
De driebeukige Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk, ingezegend op zondag 1 mei 1927, verving de Gottharduskerk uit 1867 naar ontwerp van architect Pierre Cuypers, die door de grote toeloop van bedevaartgangers te klein was geworden. De nieuwe kerk van architect Jan Stuyt werd opgetrokken uit Nievelsteiner zandsteen en is uitgevoerd in moderne gotiek. Het middenschip wordt evenals de transepten overwelfd door een houten spitstongewelf, de zijbeuken door kruisgewelven. In het zuidelijk transept bevindt zich de Gottharduskapel met kapelomgang. Aan de vroegere verering van Antonius herinnert een gepolychromeerd houten beeld in het noordelijk transept. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de kerk forse schade op door geallieerd artillerievuur en werden er zoals in zovele kerken in Limburg ook hier plunderingen en vernielingen aangericht door Britse soldaten. In 1949 werden de herstelwerkzaamheden onder de bezielende leiding van Pastoor de Winter afgerond.
Nabij de kerk ligt het voormalige klooster van de Liefdezusters van het Kostbaar Bloed. De bouw begon in 1874, waarna er uitbreidingen volgden tot in 1912. De zusters bestuurden hier ook een school met bijbehorend meisjesinternaat. Sinds de zusters in 1995 vertrokken, wacht het gebouw, dat de status van rijksmonument bezit, op een nieuwe bestemming.

Caput: De schenking van Pepijn van Herstal

Eeuwenlang deed via mondelinge overlevering het verhaal de ronde dat Pepijn van Herstal, overgrootvader van Karel de Grote in de mannelijke lijn, rond het jaar 700 kwam vast te zitten in het moeras tussen Echt en Waldfeucht, bij wat nu bekendstaat als het gehucht Pepinusbrug. Een verkorte weergave van het voorval, zoals opgetekend door Frits Smeets in 1940 luidt als volgt:
‘Over het land van Austrasië oefenden de Merovingische rois fainéants een schijngezag uit en voerde Pepijn van Herstal, als major domus, het eigenlijke bewind. Gesteund door hem, trokken te dien tijde Willebrord en Wiro, Plechelmus en Otgerus kerstenend door deze landouwen. De major domus schonk hier Willebrord Suestra (Susteren), en den drie gezellen: Wiro, Plechelmus en Otgerus, Petrusberg als rustig oord voor hun laten levensavond na den moeitevollen dag. Daar verrezen de twee beroemde munsters in de oude Maasgouw ongeveer tezelfder tijd. Telkenjare kwam Pepijn met de lente uit het zuiden en toog omstreeks den Paaschtijd naar Petrusberg, waar Wiro zijn biechtvader was. Als zo vaak toog hij weer eens van Susterens stift uit door het Echterbosch naar het convent van Petrusberg en de vrome mannen. Die lentemorgen hing vol schaterend geluid van vroege vogels, vol jeugdig, klaar licht. De bloemen geurden en naar de lokkende zonneglorie hieven de peinzende dennen hun toppen traag. Over den ongebaanden weg door het woud drokte eenzaam zijn voertuig met ossen bespannen. Een enkel krijger te paard, voorop de baroen, begeleidde zijn heer, naast wien diens blinde dochter Odilia, aldoor biddend, gezeten was.’
‘De tocht rekte lang en de ossenwagen traagde voort door de wijde bosschen van het Echter landouw. Toen, plots gebeurde het – de wagen zakte in het moeras en hoe de ossen snoven, het was tevergeefsch. Pepijn schrok en zijn blinde kind liet een kreet van angst, om wat er gebeurde en zij niet zag. De baroen keek rond, – geen hut, geen mensch, – en stiet, de elpenbeenen hoorn, naar waar hij Echt vermoedde. De tonen liepen verloren in wijde verte en men wachtte. En opnieuw klonken de hoornklanken in de morgenstille streek. Tot eindelijk van de Echter zijde, waar men het wondere geluid had gehoord, mannen en vrouwen en kinderen aanspoedden. Deemoedig naderden zij en wachtten op een gebod van den baroen. Op zijn woord grepen de stoere handen aan en weldra stond de wagen op vasten grond. Blijde en tevreden zagen zij op naar den heer en zijn blinde dochter. “Ik zal u dankbaar zijn,” sprak de vreemdeling. “Neem dit bos als een schenking van uw heer Pepijn.” En zijn arm mat met machtig gebaar de oosterkimme af.‘
‘Nog een groet en de wagen vervolgde zijn weg. Juichend deed men hem uitgeleide in de richting van Petrusberg, alwaar aangekomen Odilia genas van hare blindheid. En Petrusberg werd Odiliaberg.’